Spot On

Een ’echte‘ coöperatie of niet: wie heeft de beoordelingsbevoegdheid?

Diverse dienstverleners signaleren dat oprichtende vennoten, die met een ontwerp van statuten voor een coöperatieve vennootschap naar hun notaris stappen, daar soms geadviseerd tot zelfs verplicht worden om toch het statuut van besloten vennootschap aan te nemen.

De reden: de statuten zouden onvoldoende invulling geven aan artikel 6:1 §1 van het WVV, dat de basis van de coöperatieve wetgeving vormt:
“De coöperatieve vennootschap heeft tot voornaamste doel aan de behoeften van haar aandeelhouders dan wel derde belanghebbende partijen te voldoen en/of hun economische en sociale activiteiten te ontwikkelen, onder meer door met hen overeenkomsten te sluiten over de levering van goederen, de verrichting van diensten of de uitvoering van werken in het kader van de activiteit die de coöperatieve vennootschap uitoefent of laat uitoefenen. De coöperatieve vennootschap kan tevens tot doel hebben aan de behoeften van haar aandeelhouders of haar moedervennootschappen en hun aandeelhouders dan wel hun derde belanghebbende partijen te voldoen, al dan niet via de tussenkomst van dochtervennootschappen. Zij kan tevens tot doel hebben hun economische en/of sociale activiteiten te bevorderen middels een deelneming in één of meer andere vennootschappen.”

De cruciale vraag is wie uiteindelijk kan oordelen of een vennootschap coöperatief, dan wel besloten moet zijn.
Finaal komt dit oordeel toe aan de rechter indien een belanghebbende partij een vordering instelt tegen wat die een ’oneigenlijke‘ coöperatieve vennootschap zou kunnen vinden. Hierbij kan hij zich beroepen op art 6:127 WVV: “De ondernemingsrechtbank kan op verzoek van een vennoot, van een belanghebbende derde of van het openbaar ministerie, de ontbinding uitspreken van een coöperatieve vennootschap die niet beantwoordt aan de vereisten van artikel 6:1.”.

In de praktijk zal de rechtbank aan de vennootschap in kwestie wellicht een termijn toestaan om haar toestand te regulariseren.
Lees: ofwel binnen x-aantal maanden voldoen aan bovenvermelde criteria, ofwel overstappen naar het statuut van besloten vennootschap.

Bij de oprichting van een nieuwe of het aanpassen van de statuten van een bestaande coöperatieve vennootschap, kan een notaris zich altijd beroepen op zijn recht om ’zijn ambt niet te verlenen‘ indien het duidelijk om een ’oneigenlijke‘ coöperatie zou gaan.
Toch is het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de (oprichtende) vennoten zelf om te bepalen of hun vennootschap de vorm van een coöperatie kan aannemen of aanhouden.

Daarom raden wij aan dat de vennoten bij het opstellen of het aanpassen van hun statuten grondig debatteren of ’dit voornaamste doel‘ dat de wetgever overigens vrij ruim omschrijft, wel degelijk de bestaansreden van hun coöperatie vormt en dit in voorkomend geval scherp in hun statuten te definiëren.
Hetzelfde geldt voor de coöperatieve finaliteit en waarden van de coöperatieve vennootschap die voortaan in de statuten moeten beschreven worden, eventueel aangevuld met een meer uitvoerige toelichting in een intern reglement of een handvest.

Ten slotte stippen we nog even aan dat de Memorie van Toelichting van de nieuwe vennootschapswet aangeeft dat alle erkende coöperatieve vennootschappen ’automatisch aan de voorwaarden van de rechtsvorm beantwoorden’.

Loading...